Mijn broer Guido was acht jaar ouder dan ik. Daarom kende ik hem niet zo goed, hij was eerder een 'niet-broer'. Achter de schermen van de door onze ouders opgerichte uitgeverij raakte ons gezin verscheurd toen Guido zelfmoord pleegde. Ik was destijds elf jaar en bezig mijn seksualiteit te ontdekken. Over beide onderwerpen heb ik nooit met mijn moeder en vader - Hillie en Geert - kunnen praten. Langzaam aan zijn die gebeurtenissen met elkaar verknoopt geraakt tot een complex verlangen. Pas jaren later begreep ik, dat ik zélf de oudere broer voor een jongere man wilde zijn die Guido niet heeft willen zijn voor mij.
Mijn jeugd werd bepaald door schrijvers en dichters, de Koude Oorlog, popmuziek en televisie, Vietnam-oorlog en hippiebeweging, de Parijse revolte en de Praagse lente in 1968. In Amsterdam, mijn geboortestad, kwamen naast alcohol andere drugs in zwang. De seksuele moraal werd iets verdraagzamer. Ik verpopte tot nachtvlinder, kwam tot de onjuiste conclusie dat ik Panseksueel was, ontmoette de vrouw van mijn leven. Na de dood van mijn ouders zette ik het familiebedrijf voort. En al die tijd was daar Guido, de 'niet-broer' waar ik vanaf wilde. Vanaf moest, om alsnog de jongere broer te kunnen worden die ik altijd had moeten zijn. Zodat ik eindelijk kon zeggen 'Ik mis je.' Dat kan ik nu.
Wouter van Oorschot
Fragment
Maandag 7 oktober verscheen het schoolhoofd mijnheer Meilink in de klas, het was tien uur. Hij smoesde wat met de juf, die begrijpend knikte. Zij richtte zich tot mij: 'Wil je even met mijnheer Meilink meegaan?' Dat was natuurlijk goed. Met mijnheer Meilink meegaan betekende dat hij een bijzonder klusje had waar je bij helpen mocht omdat je vooruit gewerkt had. Je genoot ervan want je besefte dat jij uitverkoren was om deel te hebben aan iets belangwekkends. In zijn kielzog verliet je de klas, stapte naast hem voort door de gang, twee trappen af en door de andere gang naar zijn spreekkamer.
In die gang antwoordde mijnheer Meilink op mijn vraag wat er moest gebeuren dat mijn ouders op mij wachtten. Hij legde zijn hand op mijn rechterschouder, plantte zijn vingers onder mijn sleutelbeen voordat hij de deur van zijn kamer opentrok, liet mij niet los maar leidde mij naar binnen. Voor zijn bureau, waar elk jarig kind altijd stond wanneer het hem als laatste opzocht om snoep uit te delen en een mooi plakplaatje in ontvangst te nemen, zaten Hil en Geert op twee erbij getrokken spreekuurstoelen met de rug naar ons toe. Zij links hij rechts. Mijn moeder draaide zich als eerste om en ik verstarde omdat ik haar gezicht nog nooit zo opgeblazen en rood van verdriet had gezien. Zo verschrikkelijk als zij eruitzag, zo afschuwelijk mooi zag zij eruit. Droeg zij toen die haarband al of kwam dat later pas? En heb ik mijn vader ooit zo verkrampt, sip, ontredderd zien kijken als toen? De hand verliet mijn schouder en ik liep naar hen toe. De boodschap kwam snel. 'Lieve jongen...' - een moederknuffel, een vaderhand op mijn bol - '...Guido is doodgegaan.' Er moeten drie seconden verstreken zijn die ook drie seconden hebben geduurd. 'We gaan nu naar huis, kom.'
We hebben mijnheer Meilinks kamer verlaten. Ik wilde dat ik me kon herinneren of hij me nog over mijn bol geaaid heeft. Of nog eens zijn vingers lekker onder mijn sleutelbeen geplant, of gezegd heeft: dag jongen. We zijn de gang doorgelopen, de laatste twee trappen af, de hal door. Mijn vader heeft de schooldeur geopend. Liet hij ons voorgaan of had ook hij haast om buiten te staan? Tussen hen in ben ik over de stoep naar de auto gelopen. We zijn naar de zaak gereden, vijf blokken verderop. Op het werkkantoor ben ik op een stoel neergezet en heb iets te drinken gekregen. De boekhouder heeft zich over mij ontfermd terwijl mijn ouders even naar boven zijn geweest.
Guido mijn broer was daar. Hij moet daar geweest en dood geweest zijn. Ik heb Guido mijn broer niet te zien gekregen. Ik heb Guido mijn broer niet meer mogen zien. Maar Guido moet daar geweest zijn omdat hij toen op kamers boven de zaak woonde en in de keuken op de grond gevonden is met de gaskraan open. Wie hem vond, is me niet gezegd. Ik herinner me dat de schilder Melle er was maar die ging snel weer weg, al pakte hij nog wel even mijn kop tussen zijn handen en gaf hij me een lange knipoog van verstandhouding en een aai over mijn bol. Misschien waren er nog meer mensen maar ik werd naar huis gebracht, naar Loenersloot, door wie weet ik niet meer. De vrouw van de boekhouder en mevrouw Corten onze huishoudster vingen me op. Hil en Geert moesten in Amsterdam nog iets regelen. Ik heb er geen idee meer van wat beide vrouwen gedaan hebben om mij te troosten. Ik herinner me niets van de dagen die volgden, behalve dat ik niet mee mocht naar een begrafenis in Amsterdam, dat moet die van een broer geweest zijn, er waren veel mensen bij, zei Hil me later. Plus dat in die dagen een buitengewoon vriendelijke mevrouw bij ons logeerde. Zij was op raadselachtige wijze uit het niets komen opdagen en heeft zich zonder twijfel met me bezig gehouden. Ik zou anders niet weten hoe ik haar buitengewoon vriendelijk kan hebben gevonden.
Beschikbaarheid: Op voorraad
€ 12,00
Bij ons betaalt u ongeacht de hoeveelheid boeken € 3,95 aan verzendkosten in Nederland.